top of page

Fabrieksgebouwen (textiel)

scholten 1.jpg

Textielfabriek Almelo

Het verloop van de ontwikkelingen in de textielnijverheid in Twente, van huisnijverheid tot fabrieksindustrie, bracht met zich mee dat het productieproces na de invoering van de stoomkracht in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen moest plaatsvinden. Zo ontstond er na 1830 een totaal nieuw gebouwtype in de regio: de textielfabriek.

 

De voorindustriële bedrijfsgebouwen

De oude Twentse huisindustrie vond plaats in een aparte ruimte voor het weefgetouw ‘de weefkamer’. Dit was niet meer dan een eenvoudige uitbouw van of een afgeschoten ruimte binnen de boerenbehuizing. Omdat deze ruimte onder het schuine dak van de boerderij lag, werd om nog enigszins hoogte te behouden de vloer uitgegraven, waardoor de weefruimte lager lag dan de begane grond en ook wel ‘waefkaelder’ genoemd werd.

 

De eerste stoomfabrieken 1830-1860

Toen de fabrikeurs rond 1800 in Enschede de eerste handspinmachines gingen concentreren in een spinlokaal of ‘fabricque’, was een bestaand gebouw hiervoor toereikend. De eerste stoomfabrieken kwamen in de periode van 1830 tot 1860. De overgang naar de fabrieksmatige productie van garen en weefsel, waarbij de machines werden aangedreven door één centrale krachtbron, maakte het noodzakelijk om de vorm van het gebouw aan te passen aan de eisen van de techniek. Aangezien er in Nederland maar weinig voorbeelden waren voor de inrichting van een dergelijk bedrijf, richtte men zich op Engeland, waar de industrialisering van de textielindustrie al eerder had plaatsgevonden. De eerste Twentse stoomspinnerijen waren geen exacte kopieën van het Engelse fabriekstype, maar kleinschalige provinciale navolgingen met een traditionele houten constructie. De mechanisatie van de weverijnijverheid kwam in Twente pas in de tweede helft van de negentiende eeuw op gang. Tot die tijd had de huisindustrie voldoende opgeleverd voor de textielhandel, maar op den duur werd het door de concurrentie toch noodzakelijk om op een massaal productiesysteem over te schakelen. 

Het fabrieksgebouw als type 1860-1880, het Fairbairntype

Na de aarzelende beginfase ontwikkelde zich de fabrieksbouw in de periode 1860-1885 snel. Vooral het aantal weverijen nam tussen 1860 en 1870 toe. De infrastructuur was inmiddels verbeterd door het graven van het Overijssels Kanaal tussen Zwolle en Almelo (1855) en door de aanleg van spoorlijnen, die Twente met het Westen (1866) en met Duitsland (1865) verbond. Door de fabrieken aan de spoorlijn naar Duitsland te bouwen werd de rechtstreekse aanvoer van steenkool uit het Duitse Ruhrgebied mogelijk en dit was veel goedkoper dan het vervoer over de weg. Voor de weefnijverheid werd laagbouw onder sheddaken het meest toegepast. Na 1860 werden er enorme oppervlakken met sheds bebouwd. De houten dakkappen werden vervangen door gietijzeren constructies en uiteindelijk ontwikkelde zich de shedbouw tot een geheel gietijzeren montagesysteem, dat tot in de twintigste eeuw gangbaar bleef. De daken kregen hun typerende vorm met één steile beglaasde en een minder steile dichte kant, de typische zaagtanddaken. In de periode 1860-1870 breidde het aantal fabrieken zich sterk uit, daarna werden de bestaande fabrieken vooral groter. De industriële ontwikkeling concentreerde zich vooral in de stad Enschede, die rond 1880 een industriestad was geworden, waarvan net als in Midden-Engeland de textielfabrieken het beeld bepaalden. Van deze fabrieken is materieel weinig behouden, omdat de meeste in de loop der tijd zijn afgebrand, afgebroken of ingrijpend verbouwd en om die reden is er ook weinig documentatie en beeldmateriaal overgeleverd. De constructie van de fabrieken bestond uit gietijzeren kolommen, houten balklagen en daarop houten vloeren. Door de aard van het productieproces en het gebruik van gietijzer en hout voor de constructie, waren deze fabrieken erg brandgevoelig.

​

​

De Bleekerij (Boekelo) is een oude textielfabriek, gebouwd in 1888, die is omgebouwd als onderdeel in een nieuwe wijk. Van 2007 tot 2018 zijn de gebouwen van het oude complex onderverdeeld in huur- of koopwoning en sindsdien beschikbaar.

De schoorsteen is in 2007 gerestaureerd en "De Bleekerij" is er als aandenken ingemetseld.

Voor meer info over De Bleekerij te Boekelo, klik hier.

boekelo_de_blekerij.jpg

De Bleekerij te Boekelo (herbestemming)

77b8a6c6-efa5-40a9-822b-ec9ab48e4950.jpg

Textielfabriek Enschede

Alles weten over de textielindustrie in Twente?

​

​

Het klassieke fabrieksgebouw 1880-1910, het Lancashire type

In de periode na 1880 kregen de textielfabrieken een vorm en omvang die kenmerkend werden voor de textielfabrieken in Twente, maar die ook elders in Europa de textielindustrie typeerden. De smalle langgerekte plattegrond was noodzakelijk vanwege de starre overbrenging van de stoommachine naar de spinmachines op de verdiepingen, zoals ook bij waterkracht het geval was geweest. De stoommachine en het ketelhuis met de schoorsteen waren aan de achterkant van de fabriek geplaatst, tegenover de snarenschacht en de traptoren aan de voorkant van de fabriek. De brandgevaarlijke afdeling waar de balen geopend werden lagen aan één kant van de toren en snarenschacht, de productieafdelingen aan de andere. Het reservoir van de sprinklerinstallatie, stond op het dak of op de bovenste verdieping van de traptoren. In het begin van deze fase werden er bij de bouw van deze nieuwe fabrieken architecten uit Engeland aangetrokken.

 

De fabrieken na 1910, nieuwe constructiemethoden

Vanaf het eerste decennium van de twintigste eeuw werd op grotere schaal dan voorheen, in plaats van de ijzer en staal gewapend beton toegepast voor de gebouwconstructies. De nieuwe fabrieken die gebouwd werden, hadden een geraamte van gewapend beton, dat door de duurzaamheid en brandveiligheid uitermate geschikt was voor fabrieksbouw. Bovendien was beton, dat bestond uit cement, zand en grind een goedkoop bouwmateriaal.

De traditionele blokkendoosvorm bleef tot in de jaren ‘20 ook voor de betonnen fabrieken gehandhaafd. Aanvankelijk werd het beton omhuld met een bakstenen gevel. Later werd de dragende structuur van het betonskelet aan de buitenkant zichtbaar gelaten. Ter bescherming tegen weersinvloeden werd het beton witgeschilderd. Het betonnen skelet werd ingevuld met grote metalen ramen. Na de oorlog werden er weinig nieuwe fabrieken meer gebouwd. 

Bron tekst: Tuinstra, M. (2006, 3 februari). De architectuur van de textielfabrieken in Twente. Geraadpleegd op 7 december 2020, van http://cultureelerfgoedenschede.nl/wordpressnew/wp-content/uploads/2017/05/Scriptie-.pdf

Watermolens

Een watermolen is een molen die door de kracht van water wordt aangedreven. Waarschijnlijk waren al in de Vroege Middeleeuwen watermolens in bedrijf om graan te malen. Later werden watermolens ook voor een groot aantal andere doelen ingezet: volmolens, papiermolens, kopermolens, oliemolens, wasserijen etc. Watermolens kunnen naar type en stand van het waterrad worden onderscheiden in bovenslag-, middenslag-, onderslag- en turbinemolens. Bij een bovenslagmolen wordt een beek met een goot omgeleid om het zo boven op het rad te laten stromen. Soms wordt er voor de molen ook nog een molenvijver aangelegd, een soort stuwmeer, zodat er minder snel watertekort ontstaat bij het malen. Bij een middenslagmolen wordt het water halverwege het rad aangevoerd. Bij onderslagmolens stroomt het water onder het rad door.

Voor de watermolens vormt hoog water nauwelijks een probleem. De meeste molens zijn gebouwd in de brongebieden of bovenlopen van kleine beekjes. Alleen molens die verderop langs beken en riviertjes liggen (Singraven in Denekamp) hebben in het verleden met hoog water te kampen gehad. De meeste molens hebben zeker in droge periodes te weinig water. Om die reden werden voor de watermolens molenkolken aangelegd om voldoende water op voorraad te hebben. Nog steeds kunnen molens zoals de Noordmolen in Ambt Delden of Herinckhave in Fleringen niet malen bij droogte.

Watermolen Landgoed Twickel, illustratie van vroeger

bottom of page